En dan altijd maar weer die ‘normen & waarden’
Enkele actuele kanttekeningen bij de in 2002 geëntameerde discussie rond normen en waarden.
© Dick van Biemen
Het is trouwens niet ‘normen en waarden’, maar ‘waarden en normen’. Dat is de (volg)orde waarin maatschappelijke betrokkenheid in de zin van moreel handelen van de grond komt. Sociologen hebben, wellicht onbedoeld, met hun focus op gedragsnormen als sociale feiten, en als zodanig ‘meetbare’ grootheden, de alfabetische volgorde tot algemene uitdrukking weten te verheffen. Maar dat ter zijde…
In een notitie aan de ministerraad van 22 juli 2002 lanceerde voormalig minister Herman Heinsbroek (LPF) van Economische Zaken een offensief tot renovatie van deze maatschappelijke peilers, wat ons toen verraste en ook wel verheugde.1 Immers, het gaat om een nog steeds onbesliste kwestie die de publieke discussie al veel langer beheerst. We kunnen daarbij denken aan Dries van Agt, premier van 1977 tot 1982, die al eerder opriep tot een “ethisch reveil”, een herstel van christelijke waarden en normen in de samenleving. Publicitair was het socioloog en journalist Herman Vuijsje, die in de jaren-tachtig met zijn Lof der dwang (1989) de aanval inzette op het toen al danig afgebladderde imago van de gedoogcultuur als uitvloeisel van de laissez fair jaren-zestig en zeventig. En zo is de roep om herstel van fatsoen, waarden en normen allengs sterker geworden. Bij monde van toenmalig minister van justitie Hirsch Ballin werd half jaren-negentig gepleit voor het opnieuw ter sprake brengen van normen en waarden, te beginnen op de scholen, door “onschuldige projectjes” rond bijvoorbeeld de basisagenda met de feestdagen van verschillende culturen, van christenen, moslims, joden, hindoes, seculiere gedenkdagen, enz. En evenzo in die periode onderwijsminister Jo Ritzen, die zich haastte te pleiten voor het initiëren van een moraal van onderop, volgens recept van de pedagoge Lea Dasberg. Deze had eerder in haar afscheidsrede aan de UvA gerept over een pedagogiek die ‘weer de moed moet opbrengen normatief te zijn’ (1987). En zo zouden alleen al voor ons land tientallen namen genoemd kunnen worden van prominenten die zich in gelijke bewoordingen hebben uitgelaten. Ook ikzelf heb mij in alle bescheidenheid niet onbetuigd gelaten. In het tijdschrift Filosofie & Praktijk (najaar 1997, n. 3) schreef ik over “Medialisering van de moraal”, het verschijnsel dat binnen het hele scala van human interest morele kwesties steeds vaker beslist lijken te worden binnen de publieke ruimte van de media, met als laatste mager ijkpunt het ‘goed-gevoel’ dat daarin gezocht wordt.2 Ik heb daarbij de vraag laten doorklinken of het hier gaat om een heilzaam middel, of dat dit verschijnsel van medialisering indicatief is voor het aporetisch karakter van de hele kwestie.
WAAR GAAT HET OM ?
Alles draait in de discussie om de mores van ‘het goede samen-leven’, en dat binnen een tijdsbestek waarin vrijheid en plicht tot zwevende grootheden zijn geworden en hyperindividualisme (een soort ‘geharnast’ individualisme met extra beschermlaag) en subjectief relativisme tot principium vitae zijn verheven. In mijn artikel toentertijd heb ik betoogd dat, tegen die achtergrond, een overheid die het algemeen belang dient zich vroeg of laat gedwongen ziet normen en waarden tot beleidspunt te verheffen. De vraag luidde vervolgens: welke sturingsmiddelen haar daarbij ter beschikking staan? Ik heb er drie genoemd. Te weten, (1) van bovenaf, het conditioneren van gewenst gedrag middels straffen en belonen, (2) van onderop, het programmeren van moreel bewustzijn middels opvoeding en onderwijs en (3) frontaal, het idoliseren van morele voorbeelden middels de rolmodellen van held en antiheld; methoden die ieder met een eigen impact duidelijk aansturen op het initiëren van moreel bewustzijn en gedragsverandering (attitudevorming). De eerste twee hebben een lange traditie, de laatste is vooral verbonden met de beeldcultuur van film en televisie, en daarmee van recenter datum. Het is o.a. die methode waarmee SIRE haar ‘sociale reclame’ aan de man en vrouw brengt en Postbus 51 van de Rijksoverheid haar ‘instrumentele voorlichting’. Vervolgens heb ik in mijn artikel een verband gelegd tussen genoemde beleidsinstrumenten en het denken van Emmanuel Levinas, de filosoof van “de verantwoordelijkheid voor de ander”. Vanuit zijn analyse bezien erkend Levinas de symmetrie van rechten en plichten welke bepalend zijn voor goede maatschappelijke verhoudingen en de rol die de overheid daarin speelt, namelijk: niet alleen voorwaardenscheppend, maar evenzeer voorbeeldgevend. Zijn kritiek echter luidt: dat een ethische optiek zich in wezen niet laat inpassen binnen een manipulerende totaliteit, van welke aard dan ook – of het nu gaat om een harde straffende en belonende overheid of een zachte tolerante overheid. Anders gezegd: bij nader inzien blijkt de diepte van het probleem op zeer gespannen voet te staan met de oppervlakkigheid van de beschikbare middelen. Maar los daarvan…
Het voorstel van Heinsbroek was dus het zoveelste ministeriële initiatief. Oud-Tweede kamerlid Hans Hille (CDA) noemde het daags na het publiekelijk bekend worden ervan in NOVA een “fatsoensvoorstel”, met verwijzing naar het nut van een scheerbeurt voor de heer Heinsbroek. Deze flauwigheid (die verwijzing naar een scheerbeurt), illustreert echter precies waar de schoen wringt: message en medium zijn naar het gevoel van velen incongruent. Met het oog op dat probleem is het dan ook dubbel interessant dat nu juist een minister van economische zaken én lid van de LPF de moraal in eigen blazoen wilde opnemen. Om met het laatste te beginnen. Lid zijn van die partij hoefde nog geen schande te zijn, maar betekende met betrekking tot iemands politieke ambities wel het nemen van enkele niet geringe risico’s. Het yuppenelan waarmee de LPF-leden indertijd over elkaar buitelden deed op z’n minst vermoeden dat hier zo niet van een gebrek aan fatsoen, dan toch zeker van een gebrek aan identiteit sprake was. En dat is zeer frustrerend voor een jonge partij waarin het allereerst moet gaan om de noodzakelijke ontwikkeling van een duidelijk programmatische opzet binnen een coherent handelingsperspectief. Helaas mocht het er niet van komen, zo bleek 16 oktober 2002 bij de landelijke afgang van de LPF. En dan de portefeuille van de minister in kwestie – die van economische zaken. Het desastreuze karakter van de huidige neoliberale motieven, nationaal en mondiaal, moge duidelijk blijken uit de niet aflatende drang tot steeds meer: meer productie, meer concurrentie, meer consumptie.
De minister – elke minister – van dat departement, zou zich bijvoorbeeld met het oog op fundamenteler waarden kunnen inlaten met het overwegen van macro-economische modellen ter terugdringing van die afgodische productie- en consumptiedrift in dienst van een economisch idee dat van geen genoeg wil weten.3 Het betreft hier immers zaken waar de burger middels een gedateerd maar nog altijd dominant arbeidsethos van meer werken, meer inkomen, meer consumptieve bestedingen en de daarop toegesneden commerciële beeldvorming van een wereld waarin alles voor geld te koop is, voortdurend toe wordt aangezet. Met zo’n koerswijziging valt pas ‘winst’ te behalen, morele winst dan wel te verstaan, en op langere termijn ook economische, in de ware zin van het Griekse woord oikonomia (huishoudkunde), dat is: het op orde houden van de wereld als bewoonbaar huis voor iedereen. De waarden die daarbij in beeld komen hebben in ecologisch en humaan opzicht alles te maken met behoud van natuur en milieu en het ijveren voor een mondiaal rechtvaardiger verdeling van goederen, diensten en levenskansen, om maar wat te noemen. Maar ja, hoe lang hou je het dan nog uit als neder-landse minister van economische zaken – welke minister van welke partij dan ook? Anders gezegd: wist Heinsbroek waar hij aan begon?
Gezien de punten die de minister onder de aandacht wilde brengen moet dus geconstateerd worden dat die tegen de achtergrond van de diepere problematiek slechts van cosmetische aard zijn. Het gaat om omgangsvormen die weliswaar van grote betekenis zijn in het maatschappelijk verkeer, maar die als uiterlijk vertoon gemakkelijk de vele sociale en economische onrechtmatigheden in de samenleving kunnen verhullen. Waarmee tegelijk duidelijk is dat een terugkeer naar het fatsoen van de burgerlijke samenleving van vijftig zestig jaar geleden – als dat al mogelijk zou zijn – niet wenselijk is en zeker geen herstel van moreel besef garandeert, daar is meer voor nodig. Normen en waarden zijn geen ‘producten’ die even snel op tafel gelegd kunnen worden om vervolgens – mits goed ‘verpakt’ – effectief te worden doorverhandeld. Normen dienen ter instandhouding van verbindende waarden binnen een samenleving die vanuit een collectief gedragen wereldbeeld en zelfbeeld langs historische weg is opgebouwd. Daaraan ontlenen de leden afzonderlijk en als groep hun identiteit. En binnen die conceptie ervaart en beseft ook elk individueel lid het fragiel evenwicht tussen eigenbelang en groepsbelang als randvoorwaarde van gemeenschappelijk existeren; een besef ook waaruit de intrinsieke motivatie groeit door gezamenlijk normatief handelen aan de stabiliteit van dat existeren bij te dragen. Wat inhoudt: een respectvolle omgang met de dragende krachten van die samenleving. En die dragende krachten zijn al de mensen die er deel van uitmaken, in hun onderscheiden identiteit, plús de natuurlijke en ideologische bedding waarin dat geheel vervat is. Echter, aan dat zicht op verbindende waarden leek het niet alleen bij de LPF, maar meer algemeen in de hele samenleving te ontbreken. Het op orde brengen van de publieke moraal is daarmee een noodzakelijke en nobele aangelegenheid, maar zal voorlopig nog wel de nodige hoofdbrekens, én dus tijd vergen.
Intussen gaat het allang niet meer om Herman Heinsbroek, die zijn ontslag als minister indiende enkele uren voordat op diezelfde dag (16 okt. 2002) premier Balkenende de val van zijn kabinet aankondigde. Nee, de kwestie van normen en waarden is nu, en was eigenlijk altijd al, een publieke zaak waar alle burgers gewild of ongewild deel aan hebben. Na het aanvankelijke voorstel tot instelling van een Commissie Normen en Waarden, een voorstel dat door te weinig steun in de kamer van o.a. VVD en LPF (!) werd afgeblazen, ging de gedachte vervolgens uit naar het initiëren van een brede maatschappelijke discussie over dit onderwerp. En zo fungeren de dag- en weekbladen tot op vandaag stuk voor stuk als podia waarop ieder uitgenodigd wordt zijn of haar zegje te doen over deze en aanverwante kwesties. Ook de actualiteitenprogramma’s wijden met grote frequentie de nodige zendtijd aan het thema ‘normen en waarden’, waarbij steeds weer blijkt dat we het er allemaal wel over eens zijn dat er iets moet veranderen, maar dat de meningen over het hoe en wat nogal verdeeld zijn. De keerzijde van al die op zich terechte aandacht is echter dat steeds meer mensen de drukte over “altijd maar weer die normen en waarden” ervaren als oeverloos gezeur waar toch niet uit te komen valt. En ook dat is dan weer geen wonder, als we bedenken dat we in Nederlands- en nog meer in Europees verband met een zeer diverse segmentering van de bevolking te maken hebben, met een uiterst beweeglijke verscheidenheid van groepen en belangenconstellaties die mede door alle middelen van communicatie aan een ongekende interactieve dynamiek blootstaan. Met het gevolg dat, waar op het ene vlak vertrouwde grenzen vervagen op andere terreinen nieuwe markeringen lijken te worden aangescherpt. Kortom, we hebben met een wisselend en divers beeld van doen waar het gaat om de vele verwachtingen, wensen en frustraties met betrekking tot die o zo belangrijke maatschappelijke vraag omtrent het goede samen-leven.
NIPO-RAPPORT (2002): ‘Waarden in Nederland’ (WIN)
Iets van deze diversiteit komt tot uiting in een Nipo-rapport dat in diezelfde periode een overzicht presenteerde van de issues waar het de burgers in Nederland om gaat.4 Het rapport maakt echter duidelijk dat een eenzijdige focus op deze ‘issues’ nog geen verantwoorde analyse inhoudt met betrekking tot de eventueel daaraan ten grondslag liggende waarden en normatieve gedragingen van groepen en individuen. Daar komt meer voor kijken. Belangrijke elementen die daarin betrokken moeten worden zijn bijvoorbeeld de traditionele demografische kenmerken van leeftijd, sekse en opleiding. Daarnaast zijn er de concrete omgevingsfactoren die een rol spelen zoals, wonen in een stad met veel allochtonen of op het platteland, het deelnemen aan woon- werkverkeer met of zonder files, enzovoorts. Wanneer deze gegevens mede in de analyse betrokken worden krijgen we een completer beeld van de segmentering van de waardenclusters binnen de Nederlandse bevolking. Vervolgens blijkt daaruit dat een groot aantal van de vermelde waarden vrij algemeen wordt aangehangen, maar dat de demografische differentiatie ertoe bijdraagt dat de prioriteitstelling binnen die algemene waarden zeer verschillend is. Vrijheid voor mensen met een dubbel inkomen heeft bijvoorbeeld een andere ‘waarde’ (betekenis), dan voor mensen met een minimum inkomen. En dat verschil kan met betrekking tot dezelfde waarde weer anders uitpakken tussen mensen met een lage of hoge opleiding. Zo stelt het rapport: “Bij de ambitieuze materialisten en bij de zorgeloze levensgenieters staat de angst voor een sociale tweedeling op een zeer laag pitje”, en, “Opvallend is dat ‘linkse intellectuelen’ de enige groep is waar het milieu nog echt een plek heeft”. We hebben dus te maken met waarden in veelvoud. Waarden die weliswaar breed aangehangen worden, maar waar, als het gaat om de nodige inzet, de calculerende burgers vanuit hun sociaal-demografisch gerelateerde kosten en baten-afweging toch zeer verschillend mee uitkomen. En daarmee lijken we (nog) veraf van die zo noodzakelijke verbindende waarden.
‘STOP DE UITVERKOOP VAN DE BESCHAVING’ (2001)
Terzelfdertijd presenteren een aantal bekende en vooral verontruste Nederlanders het manifest ‘Stop de uitverkoop van de beschaving’, een burgerinitiatief dat aan duidelijkheid niets te wensen overlaat.5 De kern van het betoog draait om, “het verband tussen de veronachtzaming van de publieke sector en het verval van de beschaving”. De leidende vraag die de ondertekenaars daarbij stellen luidt: “Zijn wij in de roes van onze economische voorspoed gestopt met nadenken over de vraag wat eigenlijk de elementen zijn waaruit onze beschaving is opgebouwd?” Men bedoelt aldus een brede publieke discussie op gang te brengen; waar in feite al jaren sprake van is, maar wat gezien de zeer uiteenlopende meningen omtrent het wat en hoe vooralsnog niet tot een eensluidende visie, laat staan aanpak heeft geleid.6 In die zin is de vraag goed gesteld: we blijken te zeer verknocht aan consumptieve patronen waarvan we de genieting als onvervreemdbaar individueel recht opvatten. Daarop interen raakt te zeer aan gevestigde belangen van overheid (belastinginkomsten), industrie (verdienmodel) en de hedonistische burger (alles moet kunnen). Het tweede deel van de vraag, over de elementen waaruit onze beschaving is opgebouwd, betreft het diepteaspect van de hele kwestie, waarin we voorbij de verlokkingen van “onze economische voorspoed” komen op noties als opvoeding en onderwijs – zeer bepalend voor attitudevorming en gedrag – en de tijdgeest als maatschappelijke spiegel van dat alles. ‘Beschaving’ als zodanig is daarmee een diffuus begrip, waarvan de vraag naar de elementen waaruit het bestaat niet gediend is met te oppervlakkige beschouwingen en discussies. Formeel betreft het ideaaltypische noties als (Grieks) ‘paideia’, (Romeins) ‘humanitas’, (Frans) ‘civilité’, (Duits) ‘Bildung’ en (Nederlands) ‘beschaving’, die ieder op historisch onderscheiden wijze sociaalmaatschappelijke kaders bieden voor normatieve conceptie en ontwikkeling van dát wat als maatschappelijk wenselijk in de menselijke aanleg en doelbepaaldheid wordt verondersteld, alsook van wat daarin als onwenselijk en daarmee te vermijden wordt beschouwd. Inhoudelijk is de kwestie echter ingewikkelder – daarin gaat het om de geesteshouding (attitude) van individu en gemeenschap en de waarden die daarbij leidend zijn. Dus toch ook weer: waarden & normen… én gedrag!
WRR-RAPPORT (2003): ‘Waarden, normen en de last van het gedrag’
In 2003 verscheen vervolgens het rapport van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR); dit na een adviesaanvraag van het kabinet ter zake ‘waarden, normen en gedrag’. Het gaat daarin om de primaire vraag, “welke fundamentele waarden onze samenleving bindt, en over welke waarden conflicten kunnen rijzen, mede in het licht van culturele verschillen”.7 Het rapport benoemt vanuit het evident maatschappelijk onbehagen daaromtrent, zaken als geweld op straat, agressie op scholen, in ziekenhuizen, in het openbaar vervoer, bedreigingen van politici en medeburgers, alsook het afnemend vertrouwen van burgers in de overheid en het provocatief verweer tegen onwelgevallige wet- en regelgeving. En constateert dat – in vervolg op de eerdere aanzet daartoe in de jaren daarvoor – sinds “het politiek roerige jaar 2002” (de moord op Pim Fortuyn) het thema ‘waarden en normen’ een constante is in het politiek en maatschappelijk debat. Waarbij de complexiteit van de probleemstelling wordt benadrukt vanuit de sociaal-culturele deelproblematiek: ‘welke waarden (universeel/contextueel) en wiens normen (privaat/publiek)?’ – alsook de multidisciplinaire weging van gedrag binnen de range ‘onprettig ↔ onfatsoenlijk ↔ onbeschaafd ↔ onwettig’. Het rapport betreft aldus een complexe multiculturele ‘waarden- en normenproblematiek’, waarvan de mogelijkheid beleidsmatig tot oplossingen te komen omgekeerd evenredig lijkt met de alsmaar uitdijende polyinterpretabiliteit ervan. Want, zo schrijven de auteurs: “De moraal is geïndividualiseerd. Kritiek over en weer op de feitelijke keuze is afwezig of wordt als ‘ongepast’ afgewezen”. Wat niet te wijten is aan het absolute van fundamentele waarden an sich (‘waarheid/waarachtigheid’; ‘goedheid/rechtvaardigheid’), maar aan het relativisme van het individu op zich, dat vanuit strikt eigen opvattingen over mens en samenleving in naam van de persoonlijke ‘vrijheid’ tot geheel eigen morele en gedragsmatige keuzen besluit – met alle conflicterende gevolgen van dien. En dat geldt niet alleen voor Nederland maar in grote lijnen voor alle Europese landen. Het rapport refereert daarbij aan grootschalige enquêtes van o.a. het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) alsook internationale onderzoeken van de European Values Study (EVS), het International Social Survey Programme (ISSP) en de Eurobarometer van de Europese Commissie. En stelt in haar conclusies:
Een algemeen overheidsbeleid ten aanzien van ‘waarden en normen’ heeft vanwege de ongedefinieerdheid, veelheid en abstractiegraad van waarden weinig zin, tenzij dit beleid zich richt op specifieke problemen of probleemgebieden waarop bepaalde, nader gespecificeerde waarden betrekking hebben.
[…]
De conclusies van dit rapport over de rol van de overheid ten aanzien van waarden en normen kunnen in twee hoofdlijnen worden samengevat. I. Het bewaken van de gemeenschappelijke waarden en het ondersteunen van een publieke moraal […] II. Het ondersteunen en versterken van de tertiaire taken van instituties.
En juist dit voorgesteld bestuurlijk ‘minimalisme’ (lees: onvermogen) tekent het kernprobleem van de kwestie: algemene beleidsmaatregelen betreffen normatief pragmatische beheersingsstrategieën die, ondanks hun extrinsieke sancties op punt van ordehandhaving, aangaande de specifieke waarden die ze onderschrijven effectief afhankelijk zijn (en blijven) van de intrinsieke motivatie van burgers. Want niet de (normatieve) letter, maar de (waardenbewuste) geest maakt de publieke moraal ‘levend’. De “ongedefinieerdheid en abstractiegraad” van fundamentele waarden laat zich immers nooit alomvattend benoemen, maar vindt slechts een zinvol verstaan en gevolg in het moreel bewustzijn van mensen. De overheid als democratisch verkozen volksvertegenwoordiging, kan omwille van ‘de goede orde’ dan ook weinig meer dan de in de ‘dynamische’ (lees: wisselvallige) tijdgeest uitgedrukte waarden bewaken, mét ‘ondersteuning’ (lees: hulp) van de daartoe aangewezen instituties.
WRR-VERKENNING (2004): ‘Bijdragen aan waarden en normen’
Middels een verdere ‘verkenning’ door achttien deskundigen van buiten de WRR heeft de raad daarna – nogmaals op verzoek van de regering – willen bijdragen aan een verbreding van de discussie rond de waarden- en normenproblematiek. De bijdragen betreffen een waaier aan maatschappelijke terreinen, waaronder opvoeding, onderwijs, overheid, bedrijven en de media, resulterend in een veelheid aan uiteenlopende standpunten. Wat de probleemstelling nuanceert en de discussie verdiept, maar ook het eerdere beeld bevestigt dat maatschappelijke discussies soms meer verwarring oproepen dan dat zij verhelderen. Waarvan de oorzaak, aldus de inleiders, niet zelden gelegen is: “in het feit dat de deelnemers aan het debat geheel verschillende interpretaties geven aan het onderwerp waarover zij van mening verschillen. Meestal ebben dergelijke discussies na verloop van tijd weg, zonder dat zij tot een duidelijke conclusie, laat staan tot consensus hebben geleid. Blijkbaar is de urgentie van het onderwerp dan afgenomen en dienen zich nieuwe thema’s voor het maatschappelijke debat aan. […] Als men het al niet eens is over wat men onder deze begrippen verstaat, is het niet verwonderlijk dat een discussie daarover al snel in een gesprek tussen doven ontaardt, of, wat misschien een betere vergelijking is, een gesprek tussen mensen die elkaars taal niet spreken”.
‘Mensen die elkaars taal niet spreken’ – een oud gegeven, maar vandaag meer dan ooit het geval – “We komen steeds verder van elkaar af te staan”, aldus meerdere commentatoren. Sociaalmaatschappelijk bezien leven we in gecompartimenteerde semantische ‘bubbels’ waarbinnen ieder zijn of haar eigenbelangelijk gelijk verabsoluteert. Geijkte begrippen en begrippenkaders raken in ongerede door vergaande begripsverwarring, om niet te zeggen begripsvervuiling -, en dat alles versterkt door kwalijke vormen van fake-news en deep-fake. Wat zeker niet betekent dat burgers normloos denken en handelen, maar wel dat de bereidheid tot onderlinge afstemming door partijen in kritieke kwesties zeer gering is of totaal ontbreekt, resulterend in wat dan heet ‘korte lontjes’ en ‘verharding van de samenleving’. Het zijn daarmee precies die maatschappelijke fenomenen die het voor de overheid niet gemakkelijker maken om tot een gerichte aanpak te komen. Niet geheel verwonderlijk resumeren de inleiders dan ook dat: “In aansluiting op diverse andere bijdragen aan deze Verkenning […] het er in het kader van het waarden- en normendebat niet om gaat een moreel appel op de burger te doen, maar om de maatschappelijke en institutionele (rand)voorwaarden te creëren die bevorderen dat burgers zich meer conform de breed gedeelde waarden en normen gaan gedragen”. Anders gezegd, men acht het dus weinig opportuun de burger aan te spreken op intrinsieke motivatie.
RICHTING HET TWEEDE KWART VAN DE EENENTWINTIGSTE EEUW
Het voorgaande betreft de jaren rond- en even na de millenniumwisseling. Intussen zijn we ruim twintig jaar verder, richting het tweede kwart van de eenentwintigste eeuw. En het gaat meer dan ooit over “normen en waarden”. De verslagen in dit artikel ter sprake gebracht, zijn dan ook slechts enkele van de grote hoeveelheid publicaties waarin op basis van principiële waardenanalyses de pragmatische mogelijkheden van normatieve beleidsmaatregelen verkend worden. Maar de eindconclusies zijn zelden eensluidend, laat staan eenduidig – behalve dan dat er iets moet gebeuren, maar wat? Wat alleszins begrijpelijk is waar de inzet van kwantitatief sociaalwetenschappelijke onderzoeksmethoden in de regel niet veel verder komt dan het aan de maatschappelijke oppervlakte ‘zichtbare’ (meetbare) van de hele waarden en normenproblematiek – waarmee het diepere wezen van fundamentele waarden zo goed als verborgen blijft. Waarden die empirisch nooit op zichzelf staan maar verweven zijn met objectieve feiten en de daaraan door de mens subjectief ontleende betekenissen. En dan gaat het wereldwijd om indicatief onloochenbare feiten: klimatologisch, ecologisch, pandemisch, technologisch, sociologisch, ideologisch, medialogisch, en wat niet meer.., die met hun be-tekenen indirect doorverwijzen naar imperatieve waarden als primaire richtingwijzers naar mogelijke oplossingen. Want waarden zijn ‘zin-wijzers’, die empirisch de richting aangeven waarin gehelen en delen van de werkelijkheid (mens, dier, natuur) feitelijk en betekenisvol tot hun recht kunnen komen.
Waarden zijn aldus zinstichtend en betekenisvol, en daarmee in termen van ‘zijn’ en ‘behoren’ gedragsbepalend. En in hun absoluutheid is er ook geen substituut voor te bedenken. Maar ze zijn daarmee ook bovenpersoonlijk, en dus ‘kritisch’. Ze transcenderen de menselijke willekeur en vertegenwoordigen als zodanig een kritische instantie die zich in onze relatie tot de feitelijke werkelijkheid reflexief aandient als opgave. Gelijk Wittgensteins uitspraak: “Alle feiten behoren alleen tot de opgave, niet tot de oplossing…” (Tractatus logico-philosophicus, 6.4321). Alzo stellen de eenentwintigste-eeuwse feiten individu en gemeenschap voor de opgaaf fundamenteel kritische waarden serieus te nemen, wil er hoegenaamd sprake kunnen zijn van een zinnige benadering van de waarden en normen problematiek. Want het gaat ons niet lukken met meer-van-hetzelfde: méér techniek, méér productie, economische groei, consumptieve welvaart enz. Natuurlijk, innovatie móét! – op haast elk denkbaar terrein van het maatschappelijk leven. Maar naar valt te verwachten zal de daarmee te creëren ‘speelruimte’ al snel geconfisqueerd worden door opportunistische economische machten die, naar eigen idee aldus gelegitimeerd, niets ontziend hun gang gaan – de wereldwijde emissiehandel is daar een schrijnend voorbeeld van. Wat doet denken aan een behartigenswaardige uitspraak die Einstein ooit deed: “We kunnen een probleem niet oplossen vanuit de denkwijze die het heeft veroorzaakt”. Ons denken zal zich vanuit de feitelijke problematiek dus wezenlijk moeten heroriënteren op de diepere (geestelijke) lagen van ons bestaan. Waarmee, naar valt te verwachten, het axiologisch domein van principiële waarden gaande deze eeuw steeds betekenisvoller zal worden, zowel beschouwelijk als praktisch.
FEITEN, BETEKENISSEN, EN DE WAARDE(N) VAN HET GEDRAG
Zou een samenleving mogelijk zijn zonder waarden en normen, en zou dat niet veel eenvoudiger zijn? Nee! De noodzaak van waarden en normen dient zich aan in de natuurlijke behoefte aan overzicht en ordening van onze individuele en gemeenschappelijke bestaansmogelijkheden, reikend van primaire overlevingsdrang tot uiterst gecultiveerde levenskunst. Wat in zekere zin in termen van randvoorwaarden voor alle organische levensvormen geldt, maar aan de met rede begiftigde mens tot bewust bestaansmotief gegeven is waarop deze rationeel kan reflecteren en acteren. Maar, abstracte waarden verschuilen zich achter concrete feiten – het duurt dus even voordat ze ontdekt worden. En daar komen de feiten in de betekenisvolheid van levensbegunstigend of levensbedreigend ons te hulp. Hun bemiddelend ‘betekenen’ maakt de vertaalslag naar richtinggevende waarden die gunstig zijn voor een duurzaam (waardevol) leven, mét de impliciete uitnodiging welbewust de goede keuze te maken. De primaire fase van die axiologische ontdekkingsreis begint bij de normatieve socialisatie binnen het eigen milieu: het jonge individu leert de daar geldende geboden en verboden kennen en gehoorzamen. Dit betreft een gevoelige inprentingsfase die in hoge mate bepalend is voor de verdere morele ontwikkeling. De secundaire fase is die van het maatschappelijk engagement: het volwassen individu ontwikkeld vanuit persoonlijke aanleg en ambities een al of niet bewust eigen waardepatroon. Het directe eigenbelang, gericht op gunstige levensvoorwaarden, is in die ontwikkeling leidend. De derde fase is die van de grenservaring: de naïviteit voorbij ontmoeten we de tijdruimtelijke alsook fysieke en psychische grenzen van eigen willen en kunnen. Tal van oorzaken kunnen er zo toe leiden dat individu en gemeenschap zich vervolgens gedwongen voelen kritisch na te denken over het tot dan toe gevolgde levenspad, mogelijk resulterend in fundamentele vragen als: waar zijn we mee bezig? en, waar gaat het nu eigenlijk om in het leven? Het is de tijd dat de balans wordt opgemaakt en soms ingrijpende beslissingen genomen moeten worden. En het lijkt er in alles op dat de huidige mondiale samenleving zich precies in die kritieke fase bevindt – waarvan de neurotische desoriëntatie op punt van waarden en normen de duidelijke weerslag vormt.
De evidentie van die kritieke fase blijkt mondiaal en lokaal uit het crescendo van dramatische fricties in het maatschappelijk weefsel, zoals al in de WRR-rapporten beschreven, die individuen en gemeenschappen van elkaar vervreemden en onderling verdelen. Velen voelen zich daardoor bedreigd in hun bestaanszekerheid en verliezen het vertrouwen in “de politiek”, of erger, de zin van alles, en daarmee in de toekomst. Met in bepaalde gevallen als gevolg: de reactionaire creatie van ‘bubbels’ waarbinnen men als hyperindividu in isolement of samen met lotgenoten of geestverwanten een strikt eigen waarden en normenpatroon ontwikkelt ter instigatie en legitimatie van eigen verworvenheden en identiteit. Maar in een wereld van natuurlijke en cultuurlijke overlap, waarin alles met elkaar samenhangt en over en weer beïnvloedt, is de optie van een afgegrensde eigen comfortzone (lokaal, regionaal, nationaal) een nostalgische illusie – de problemen waar het om gaat zijn in hun transformatieve uitwerking (het een veroorzaakt het ander) grensoverschrijdend. Bedoelde fricties betreffen dus niet enkel de natuur, maar heel in het bijzonder de totale menselijke sociocultuur. En precies die aldus begrepen ’totaliteit’ verenigt ons paradoxalerwijs in een mondiale overlevingsmodus waarin we gewild én ongewild, direct en indirect op elkaar zijn aangewezen. En daar past gezien de aard van de problemen en de vereiste aanpak geen eigenzinnig op het strikte eigenbelang toegesneden normen en waardenpatroon in, want in termen van oplossingen: contraproductief. Waarmee zich de kwestie stelt van ‘de waarden én de waarde van het gedrag’. Want voor zover die grensoverschrijdende problemen in hun oorzakelijkheid zijn toe te schrijven aan menselijk handelen, ligt hier ook de sleutel tot mogelijke oplossingen daarvan. De eerder genoemde ‘last van het gedrag’ kan in die zin omgemunt worden in ‘de lust van het gedrag’. Ofwel, de positieve waarde van gedrag dat, hoe bescheiden ook, bewust handelend vanuit fundamentele waarden, bijdraagt aan verbetering van de crisissituatie of, minstens het voorkomen van erger. Dat is dan waardevol gedrag, in de dubbele betekenis van het woord: (1) fundamentele waarden komen tot hun recht en (2) het gedrag is gelegitimeerd in het waardevolle ervan. En last but not least, onze feitelijke leefwereld gaat erop vooruit. Maar over welke waarden hebben we het dan..?
FUNDAMENTELE WAARDEN
We zien door de tijd een verheviging van de situatie. Ging het aanvankelijk om een kneuterig aandoend “fatsoensvoorstel” ter herstel van onze traditionele normen en waarden; daarna was het wat publicist Paul Scheffer in 2000 ‘het multiculturele drama’ noemde (“…de grootste bedreiging voor de maatschappelijke vrede.”), de ongemakkelijke confrontatie met andere culturele tradities die de kwestie compliceerde en op scherp stelde. Maar we zouden hier nog van een zeker regionalisme kunnen spreken omdat niet iedereen dat onfatsoen en dat ongemak zo ervaart; het maakt verschil waar je woont en hoe je erover denkt. Hoe anders is dat echter qua natuur met de wereldomspannende klimaat- en ecologische problematiek? Ongeacht waar je woont en hoe je erover denkt, vroeg of laat ervaart iedereen het onontkoombare ongemak, of erger, van deze crisisfenomenen. Het geldt hier heel concreet levensbedreigende feiten die van grote betekenis zijn voor de herziening van onze houding tegenover de natuurlijke wereld, en niet het minst de onderlinge cultuurlijke verhoudingen. Dat is anno nú de condition humaine in confrontatie met een haast absolute natuur die haar ‘bevelen’ gaande de tijd steeds meer kracht bijzet.8 Tegen die achtergrond bezien zijn het fundamentele bovenpersoonlijke waarden die de richting aangeven waarin we als persoon de afstemming moeten zien te vinden tussen feitelijke werkelijkheid en een zinvol bestaan. Ik noem er een aantal bij wijze van suggestie:
- Natuurwaarden: terughoudendheid (natuurgebruik voor onze behoeften, niet voor onze hebzucht); spaarzaamheid (circulair gebruik van natuurlijke grondstoffen); duurzaamheid (natuurbeheer voor de lange termijn);
- Sociale waarden: humaniteit (menselijke waardigheid centraal); solidariteit (mondiaal grensoverschrijdende verbondenheid); verantwoordelijkheid (instaan voor de gevolgen van eigen handelen);
- Morele waarden: integriteit (oprechtheid in denken en doen); reflexiviteit (introspectief zelfkritisch vermogen); bescheidenheid (begrip en waardering voor de andersheid van de gelijkwaardige ander).
Duidelijk is dat deze beknopte schets nadere uitwerking behoeft, waarbij tal van achterliggende waarden in zicht zullen komen. Alsook dat het gaat om een theoretische onderscheiding van praktisch met elkaar verweven waarden die van cruciale betekenis zijn voor de segmentaire inrichting van het maatschappelijke leven. Contextueel normatieve implementatie van deze waarden op persoonlijk en institutioneel vlak zal echter buitengewone mentale en praktische inspanningen vergen; zeker waar het morele waarden betreft die voor het natuurlijk instinct van zelfbehoud tegennatuurlijk aanvoelen, en in die zin ‘boven-natuurlijk’ genoemd kunnen worden. Dat laatste is echter meer dan een talige geste, het is ook de verwijzing naar kritische waarden als representanten van een transcendente orde – wat tegelijk hun kwetsbaarheid (we kunnen ze negeren) alsook hun absoluutheid (we kunnen ze niet elimineren) inhoudt. Ofwel, we kunnen blind willen zijn voor hun betekenis, maar dan zullen de concrete feiten zich tegen ons keren – waarvan acte middels de huidige crises. Menige ‘realist’ zal deze schets echter als onrealistisch wegwuiven maar, aan het imperatieve karakter ervan valt niet te ontkomen want: natuur en bovennatuur gebieden de cultuur, en niet andersom. Het is dan ook precies die ontwikkelingsgang waarin de mens zijn ware waardigheid realiseert en de idealist uiteindelijk de ware realist blijkt te zijn. Dus zal het ook gaande het tweede kwart van de eenentwintigste eeuw, steeds weer gaan om die normen en waarden.
Maar, nog even over die ‘achterliggende waarden…’
In essentie gaat het zoals gezegd om een Transcendente Orde, waarbinnen sprake is van wat we zouden kunnen noemen imperatieve waarden, constitutieve waarden, en consecutieve waarden – waarvan de volgende korte typering:
Imperatieve waarden betreffen het klassiek Ware, Goede en Schone. Deze universele waarden zijn de begrippelijke criteria van het ‘Rijk van de Geest’ – een absoluut transcendent imperium9 – en vormen als zodanig de ziel van ons natuurlijk en cultuurlijk bestaan. Waar hun inspiratie ontbreekt wordt dat bestaan zielloos – wordt dat bestaan onwaarachtig, onrechtvaardig en bijgevolg ongenietbaar. Hoe we deze directieve waarden verder ook verstaan of benoemen, in alle tijden en culturen is hun motivationele betekenisvolheid herkenbaar. Als zodanig vormt deze axiologische triade het primaire fundament van alle constitutieve waarden.
Constitutieve waarden vertalen deze imperatieve waarden naar het concrete niveau van de menselijke leefwereld. Ze bieden (constitueren) ordening aan het menselijk handelen, en coördineren daarmee onze normatieve verhouding tot het natuurlijk-, sociaal- en moreel domein. Contextueel laten ze zich waar nodig bijstellen en herformuleren – ze zijn niet absoluut maar representatief. Alzo waarborgen ze het verplichtend karakter van genoemde achterliggende imperatieve waarden, alsook de randvoorwaardelijke rechten van de daarop gebaseerde consecutieve waarden.
Consecutieve waarden vloeien voort uit de normatieve implementatie van constitutieve waarden als conditioneel voor die eersten, zijnde: harmonie, vrijheid en schoonheid – ook wel te benoemen in termen van: vrede, ruimte en genieting – met ieder een zowel zintuiglijk-empirische als intuïtief-empirische aspectzijde. Aldus volgt de ‘conditionele toekenning’ van deze empirische waarden op de ‘mentale erkenning’ van imperatieve waarden, en kan in die zin als mensenrecht worden gezien. Waarmee de spanning tussen ‘lastig’ plichtsbesef en ‘lustvol’ rechtsbesef een sociaalmaatschappelijk gegeven is – het gaat meestal meer over onze rechten dan over onze plichten; meer over onze vrijheden dan over onze verantwoordelijkheden.
Alzo vormen imperatieve, constitutieve en consecutieve waarden een wederkerige drie-eenheid waarvan, ideaaltypisch gezien, het gezamenlijk functioneren recht doet aan het geheel van de natuurlijke en maatschappelijke werkelijkheid. Imperatieve waarden doen in hun directieve functie recht aan objectieve feiten – stellen de eis van waarachtigheid en rechtvaardigheid in beschouwing en benadering van feiten. Constitutieve waarden doen in hun representatieve functie recht aan imperatieve waarden – vertalen het verplichtend karakter van die eis naar de concrete context (hiervoor genoemde natuur-, sociale– en morele waarden zijn constitutieve waarden). En consecutieve waarden doen in hun gratificerende functie recht aan het menselijk subject als ‘spirituele sleutel’ binnen dit samenspel – bekrachtigen de positieve respons van het subject als rechthebbend op vrede, vrijheid en genieting (hedonistische waarden), kortom: recht op levensgeluk. Maar de dynamiek van onze leefwereld is verre van ideaaltypisch. We zijn als mens verwikkeld in een wereldlijke intrige van schijn en zijn die ons geestelijk menigmaal in verlegenheid en verleiding brengt waar het gaat om de zelfkritische keus tussen rechten en plichten. Waarom het niet verwonderlijk is dat ook overheden, instanties en bedrijven, ieder vanuit hun eigen belang en maatschappelijke positie, inzake kwesties rond waarden, normen en gedrag diezelfde bestuurlijke verlegenheid vertonen, met alle halfslachtige gevolgen van dien.
Ten slotte: Het geheel van alle waarden wordt gedragen door de Transcendente Orde van de LIEFDE, als personalistisch beginsel waarvan de wijsgerig theologische duiding buiten het bestek van dit artikel valt.
CONCLUSIE
Bovenstaande essentialistische analyse van de axiologische orde toont hoe de existentiële krachtlijnen van natuur (fysisch), mens (psychisch) en bovennatuur (metafysisch) onze leefwereld bespelen en beheersen. De fysieke feiten, psychische betekenissen en metafysieke waardenaxioma’s, die allen doen zich voor de poort van ons bewustzijn gelden als hoogste realiteit in de strijd om de urgentie. Een urgentie die verscheurd is over talloze natuurlijke en cultuurlijke deelbelangen – zovéél partijen, zovéél opvattingen, en mogelijk evenzovele conflicten. Hiervoor genoemde rapporten deden al uitgebreid verslag van die haast onwerkbare diversiteit, die in termen van polarisatie alleen maar scherper lijkt te worden. En wie beschikt dan over het dieper onderscheidend inzicht om de ‘juiste’ prioriteiten te stellen en te volgen? Dat is de grote vraag die bestuurlijke overheden en individuele burgers zichzelf moeten stellen. Want de werkelijkheid van mens en wereld blijkt anders dan lange tijd gedacht: niet het domein waarin partijdige heerszucht en bruut geweld het pleit beslechten, maar dienstbaarheid aan het geheel het uiteindelijk waar(den)borgend laatste woord heeft. Moge de crises waarin deze eenentwintigste eeuw ons voortleidt helpen bij die heroverweging van ons mens- en wereldbeeld!
* * *
1. Integrale tekst van de notitie (bron NRC):
Notitie Heinsbroek
Notitie voor de Ministerraad / De Minister President
Ik hecht er bijzonder aan het volgende onder Uw aandacht te brengen. Naar mijn mening zal de overheid een bewustwordingsproces/campagne moeten starten met als doel het her-implementeren van de normen en waarden in onze samenleving, hoe we op een menswaardige en respectvolle manier met elkaar omgaan. De spelregels dus.
Met het alleen roepen dat normen en waarden moeten worden hersteld en het invoeren van bepaalde maatregelen komen we er niet. De mensen in Nederland moeten gemotiveerd en geïnspireerd worden aan dit proces deel te nemen, dat het in hun eigen belang is, wil de samenleving weer leefbaar worden. Er zal dus bij onze landgenoten een mentaliteitsverandering tot stand moeten worden gebracht (wat een hele klus is) waarbij ik vooral denk aan intensieve campagnes in de pers, op de radio, de bioscoop, maar vooral via televisie. Dat kan heel goed, betrekkelijk snel en effectief, elk ‘product’ is verkoopbaar, het is maar hoe je het verpakt.
Enkele speerpunten:
-
- Het respect moet terugkomen voor de onderwijzer, huisarts, leraar, ouderen enz. Ouders moeten op hun plicht gewezen worden hun kinderen met dit besef op te voeden. Voor ouderen, minder validen of vrouwen sta je je plaats af in de trein of bus. Je onderwijzer of huisarts, wees heel blij dat ze er zijn en behandel ze met respect. Zonder die mensen leer je niets en word je ziek. Strengere regels op de middelbare school (gele kaartsysteem in de voetballerij werkt zeer effectief). De ouder die ‘verhaal komt halen’ omdat zijn kind een oorvijg heeft gekregen dient fors gestraft te worden. Situaties, voorbeelden enz. Dit kun je heel goed met beelden en goede teksten in TV-spots onder de aandacht brengen.
- Het politiegezag dient hersteld te worden. Niet alleen meer blauw en uitgebreidere bevoegdheden (wel heel belangrijk) maar het besef dat de politie nodig is en dat je daar bij gebaat bent. TV-spots die het beroep een uplift geven, de noodzaak ervan onderstrepen en het gezag herstellen op een consumentvriendelijke maar wel strenge manier. Politielogo met die waakvlam moet weg. Het zijn geen verwarmingsmonteurs of pijpfitters. Logo moet gezag uitstralen. Strak in het uniform, geen oorringetje, staartjes enz. Dress-code. Situaties, harde beelden. Zonder politie geen veilige samenleving.
- Respect voor de huisarts (dreigend tekort) is grote noodzaak. Eventueel aanvullen met maatschappelijk werkers teneinde huisartsen als praatpaal te ontlasten. Ga niet voor ieder pijntje, denk goed na, die man of vrouw is er niet voor jouw zere vinger, maar alleen als je werkelijk iets hebt wat je zelf niet op kunt lossen. Dan krijg je die hulp ook onmiddellijk en zit je straks niet zonder huisarts. Situaties, voorbeelden in TV-spots.
- Integratie. We hebben nu eenmaal een multiraciale samenleving. Leer je medemens hoe het hier werkt, praat Nederlands, leg hem of haar de spelregels uit. TV-spots met weer situaties en voorbeelden.
- WAO. Laat geen zwartwerkers met een uitkering bijklussen. Denk aan de bestaande campagnes van ’toch maar naar de echte dealer’ van de autobranche.
Met name deze benadering mis ik in het regeerakkoord en ik zou er graag iets van terug zien in de regeringsverklaring.
Dit soort marketing aanpak waarbij we professionele creatieven (geen vriendjespolitiek) moeten betrekken (kleine denktank) kan een groot effect hebben en zal het beroep van politieagent, leraar, huisarts enz. bovendien weer veel aantrekkelijker maken. Past in deze tijd en is echt vernieuwend.
Overheid heeft dit soort eigentijdse inzet van de media nog nooit gebruikt. Ook president Bush overweegt de inzet van de reclame-industrie en Hollywood bij zijn bestrijding van het terrorisme.
Dan wordt het een stuk gemakkelijker de belangrijkste regeringsdoelstellingen van meer veiligheid, verbeterde zorg, goed onderwijs, oplossing van het WAO vraagstuk en geoliede integratie op korte termijn te bewerkstelligen.
Het zal ondersteunend werken, misschien zelfs wel meer dan dat, bij onze worsteling met deze problematiek, waarop we in eerste instantie zullen worden afgerekend. Ik weet dat het onconventioneel is maar de tijd en Nederland zijn er naar mijn mening rijp voor.
Mr. H.Ph.J.B. Heinsbroek
Naarden, 22 juli 2002
2. Zie het volledige artikel, “Medialisering van de moraal: middel of kwaal?” elders in de artikelenreeks.
(terug)
3. Wie herinnert zich F. F. Schumacher’s Small is beautiful nog van midden jaren-zeventig? De veelzeggende ondertitel van dit boek luidde: “A study of economics as if people mattered”. Ik heb de op veel punten nog steeds actuele tekst er weer eens op nagekeken. Over de vraag van het ‘genoeg’ zegt Schumacher: “What is ‘enough’? Who can tell us? Certainly not the economist who pursues ‘economic growth’ as the highes of all values, and therefore has no concept of ‘enough’. There are poor societies which have too little; but where is the rich society that says: ‘Halt! We have enough’? There is none” (1974, p. 23).
De schijnbaar onbeantwoordbare vraag naar wat ‘genoeg’ nu eigenlijk betekent, heeft alles te maken met de onstuitbare creatie van overgecultiveerde behoeften in de sfeer van oneigenlijke luxe en comfort, waardoor de (post)moderne mens vervreemd is van de basale tevredenheid die de bevrediging van eerste levensbehoeften voor lichaam en geest met zich meebrengt. Groei is daarin tot economisch instrument per se geworden om het productie- en consumptieproces gaande te houden – een instrument ook, dat strategisch inspeelt op lagere motieven van hebzucht en afgunst, waardoor uit onvrede om het gecreëerde gemis het onrustig zoeken naar bevrediging wordt bekrachtigd. Deze dynamiek kan slechts doorbroken worden als de traditionele grondslagen van een kapitalistische economie geleidelijk worden ingewisseld voor die van duurzame economische ontwikkelingen. Het is hoopvol dat wat dit laatste betreft er een toenemende bewustwording is in die richting.
(terug)
4. Het NIPO-rapport, getiteld: ‘Wat leeft er in Nederland? Maatschappelijke trends in 2002 verklaard vanuit NIPO’s WIN-model (Waarden In Nederland)’, meldt: “‘Normen en waarden’ zijn de afgelopen jaren een maatschappelijk gespreksonderwerp geworden. En zeker sinds de aardverschuivingen bij de verkiezingen [15 mei 2002] zijn normen en waarden een ‘hot issue’ in de Nederlandse politiek en in de pers”.
(terug)
5. De volledige tekst van het manifest is ruim twintig jaar na dato nog steeds op internet te lezen (zie link onderaan) en onverminderd actueel. De slotparagraaf met de namen van de ondertekenaars volgt hieronder:
Stop de uitverkoop
Achtereenvolgende kabinetten hebben de publieke zaak stiefmoederlijk behandeld en zijn derhalve de hoofdschuldigen voor de alom zichtbare verschraling, de wachtlijsten, de ontevredenheid van het personeel, de gegroeide impopulariteit van het werken in de publieke sector en het daarmee samenhangende schrijnende tekort aan personeel. Je kunt een slecht functionerende overheid natuurlijk “afschaffen”, door zoveel mogelijk overheidsdiensten te privatiseren (de letterlijke uitverkoop) en door de sociale moraal te vervangen door de moraal van de markt (de figuurlijke uitverkoop), maar is het niet logischer om eerst eens goed na te denken over mogelijke verbeteringen? Er waren en zijn immers goede redenen om genoemde sectoren niet over te leveren aan de markt. Sectoren als zorg, onderwijs, openbaar vervoer en veiligheid lenen zich niet voor verzelfstandiging, privatisering en marktwerking, net zo min als het gevangeniswezen, de politie en de brandweer. “De markt” brengt onmiddellijk een inbreuk teweeg op belangrijke sociale waarden, bijvoorbeeld door ongelijkheid te creëren als het gaat om toegang en kwaliteit.
De combinatie van een technocratische overheid, de oprukkende individualisering en de ontmanteling van maatschappelijke verbanden heeft ertoe geleid dat de publieke zaak is verweesd. De zogenaamde civil society, die door velen wordt gezien als het belangrijkste bindmiddel van onze beschaving, is in een kwade reuk komen te staan. Wie zich bekommert om zaken als solidariteit en saamhorigheid, verbondenheid en belangeloosheid, is niet meer “van deze tijd”. Dat uit zich nergens zo scherp als in de welhaast epidemische nonchalance ten aanzien van dat wat van ons allemaal is: de beschaving.
Als de beschaving een kleed is dat mensen door de eeuwen heen samen hebben geweven, zoals wij hierboven hebben verwoord, dan zien we nu dat er gaten beginnen te vallen in dat kleed. Wanneer we als samenleving niet de moed hebben om dat proces een halt toe te roepen, zullen de gevolgen op termijn zeer ernstig zijn. Niet alleen op politici, maar op álle burgers rust de verantwoordelijkheid om de uitverkoop van onze beschaving te stoppen en een verdere afbraak van de publieke zaak te voorkomen.
Het behoud van, en onderhoud aan wat wij als onze beschaving ervaren, vormen een absolute voorwaarde om zicht te houden op het wenkend perspectief van een samenleving waarin “het goede leven” voor álle mensen een bereikbaar doel is geworden. Daarbij zijn woorden als “solidariteit” en “verantwoordelijkheid” onmisbare begrippen. Aan belangrijke voorwaarden voor een dergelijke samenleving is in ons deel van de wereld voldaan in de vorm van onze culturele erfenis, onze ontwikkeling en onze rijkdom. De vraag is nu: gaan we deze verworvenheden tot speelbal maken van een eindeloze concurrentieslag van allen tegen iedereen, terwijl we tegelijkertijd een meerderheid van de mensheid de mogelijkheid ontzeggen om ook deel te nemen aan deze verworvenheden? Of proberen we door debat, dialoog en persoonlijke inzet te komen tot een nieuw beschavingsideaal, zodat het aloude streven om de wereld beter achter te laten dan wij hem hebben aangetroffen nieuw leven wordt ingeblazen?
Wij kiezen voor het laatste en roepen iedereen op datzelfde te doen. Help mee, stop de uitverkoop van de beschaving!
Amsterdam, september 2001
Mies Bouhuys
Wouter van Dieren
Bob Fosko
Karel Glastra van Loon
Freek de Jonge
Arjo Klamer
Jan Marijnissen
Huub Oosterhuis
Dorien Pessers
Harry de Winter
Nilgün Yerli
(Allen zijn lid van het bestuur van de stichting ‘Stop de uitverkoop van de beschaving’)
6. Zie als voorbeeld van de diversiteit in opvatting, de parlementaire discussie over waarden en normen dd. 18-12-2002 in de Parlementaire Monitor.
(terug)
7. De aanhef (brief aan Minister-President Balkenende) vermeldt het volgende:
Het kabinet stelde daarin de vraag welke fundamentele waarden onze samenleving bindt en over welke waarden conflicten kunnen rijzen, mede in het licht van culturele verschillen. De WRR heeft de probleemstelling van de adviesaanvraag enigszins verruimd. De achtergrond was immers niet alleen een gevoel van onzekerheid over de gemeenschappelijkheid van waarden en normen in onze huidige samenleving. Het ging evenzeer over het gegeven dat het feitelijk gedrag van velen niet in overeenstemming is met die gemeenschappelijke waarden. Ergernissen daarover liggen aan veel discussies over het onderwerp ten grondslag.
In het rapport wordt het belang van de problematiek onderschreven, maar wordt wel aangegeven dat een nadere structurering nodig is om tot een zinvol beleid te komen. De bijdrage die dit rapport wil leveren bestaat in de eerste plaats uit:
-
- een systematische analyse en structurering van de zeer diverse problematiek die schuilgaat onder de noemer ‘waarden en normen’;
- het afzonderlijk onder de aandacht brengen van de gedragscomponent van de waarden- en normenproblematiek; en
- het aanbrengen van een toekomstperspectief op de centrale en gemeenschappelijke waarden die van belang zullen zijn voor de samenleving als geheel in de komende tien tot twintig jaar.
De raad meent dat de taak van de overheid bestaat uit het garanderen van de waarden van een open en democratische rechtstaat, en het ondersteunen van de publieke moraal. Voor het overige is het in de eerste plaats de samenleving zelf die waarden vormt en onderhoudt. Veel instituties als scholen, media en maatschappelijke organisaties zijn werkplaatsen voor waarden, normen en gedrag. De overheid heeft daarbij wel de taak hen in die functie serieus te nemen en te stimuleren, en hen niet alleen ‘af te rekenen’ op direct zichtbare prestaties als het bereiken van een bepaald kennisniveau.
8. In Du musst dein Leben ändern (2009) spreekt Peter Sloterdijk van ‘een nieuwe Autoriteit’: het veelkoppig monster van de mondiale crisis, als: “een instantie die de kracht heeft een geloofwaardig commando te geven”. Wat Bruno Latour betitelt als “Klimaatregiem” – wat het ontegenzeggelijk is, maar waar nog niet iedereen van overtuigd is.
(terug)
9. Feiten en waarden behoren respectievelijk tot twee onderscheiden domeinen: ‘feiten’ tot die van het indicatief zijn en ‘waarden’ tot die van het imperatief zullen. Immanuel Kant spreekt in die zin zijn verwondering uit over: de sterrenhemel boven mij en de morele wet in mij. Beide domeinen betreffen de natuur en de cultuur, die elkaar kritisch confronteren binnen de beschouwelijke en praktische betekenisvolheid van de ethiek.
(terug)