Overvloed & onbehagen

Lezing ‘April, de Maand van de Filosofie’, boekhandel de DRYKKERIJ
zaterdag 9 april 2005, te Middelburg
door: Dick van Biemen

Het thema Overvloed & onbehagen laat zich vertalen in het dilemma ’teveel van dit, en te weinig van dat’. Een simpel voorbeeld: Wie kent niet de ervaring van een heerlijke maaltijd waar je te overvloedig aan deelneemt, met alle onbehagelijke gevolgen van dien? Een voorbeeld, dat met gemak uitgebreid kan worden naar dieperliggende levensgebieden. In de lezing wordt ingegaan op de economisch-politieke, sociaal-maatschappelijke en levensbeschouwelijke aspecten van onze overgecultiveerde wijze van produceren en consumeren.

Stel, je wint de Lotto van 12 miljoen, dan heb je een probleem, mogelijk een overkomelijk probleem, maar toch… Met zo’n overvloed aan middelen ligt het onbehagen al gauw op de loer.
Stel, je leidt met bescheidener middelen een onbekommerd bestaan, maar je beweegt te weinig, ook dan heb je een probleem… Nog wel te verhelpen weliswaar, maar dan liefst direct en minstens een half uur per dag.
Stel, wij rijke westerlingen produceren en consumeren véél, tevéél. Dan hebben niet alleen wij een probleem, maar ook de anderen die het met véél te weinig moeten doen.

En zo stelt het probleem zichzelf:
Tevéél van het één – te weinig van het ander;
Teveel cultuur – te weinig natuur; teveel verzekeringen – te weinig zekerheid;
Teveel nadruk op vrijheden – te weinig op verantwoordelijkheden, enz…

HOMEOSTASE
Verstoring van een verlangd evenwicht, door eenmaal in gang gezette processen nauwelijks nog te overzien, nauwelijks nog te definiëren, niet meer te realiseren. Dat is het dilemma van onze cultuur van overvloed, die bij het tanend vertrouwen in haar zelfredzaamheid het onbehagen voelt opkruipen. Wellicht ligt daar de verklaring voor de keuze van het landelijk thema Overvloed & onbehagen tijdens deze Maand van de filosofie. Het probleem stelt zichzelf, maar lijkt zich vooral nu ietwat opdringerig en onevenwichtig aan te dienen aan eenieder die het maar onder ogen of ter oren komt. Homeostase.., weet u wat dat is? Het probleem stelt zich als verstoring van de homeostase; wat zoveel wil zeggen als, de verstoring van onderling op elkaar afgestemde processen, die de voor het totale leven noodzakelijke delen in hun onderlinge verhouding, als geheel, stabiliseren. Dat doet vermoeden dat het om intense betekenisrelaties gaat. En inderdaad, overvloed en onbehagen zijn geen abstracte begrippen maar zeer concreet en daarmee uiterst betekenisvol.

Overvloed heeft betekenis in het tegemoetkomen aan onze behoeften en de lustbeleving in de bevrediging daarvan. ‘Overvloed’ staat symbool voor het volmaakte leven als een overvloedig leven. In de kunsten verbeeld als de ‘Hoorn des Overvloeds’, u weet wel, die toeter waar allerlei lekkers uit rolt, appels, peren, druiven, bananen, smarties en zo. In tijden van gebrek en ontbering kan die gedachte aan overvloed hallucinogene trekken aannemen, zoals de cultuurhistoricus Herman Pleij beschrijft in zijn Dromen van Cocagne, ofwel Luilekkerland, het paradijs waar de gebraden haantjes zo je mond binnenvliegen. Middeleeuwse fantasieën over het volmaakte leven. Of, meer eigentijds, in de woorden van Freek de Jonge, waar je alle dagen ‘heerlijk op je luie reet in de zon kan liggen’. De moderne maatschappij schijnt er in geslaagd dit ideaal tot op grote hoogte verwezenlijkt te hebben… De overvloed aan middelen en mogelijkheden was nooit zo groot. Tegelijkertijd echter is daarmee de twijfel ons deel, de onzekerheid, de neurotiserende overprikkeling van zoveel ‘goeds’, wat het kennend en kiezend vermogen van de gemiddelde mens te boven gaat.

Onbehagen… Ja, onbehagen heeft ook betekenis, als kritische functie binnen een gevoelen dat zich daarmee bewust wordt van een zekere lichamelijke of psychische dispositie. Er zijn allerlei vormen van onbehagen. Kriebelend onbehagen – kwellend onbehagen. Zoveel gradaties, maar elk van dezelfde aard.., als de vertroebeling van een uitzicht dat zo helder leek. Simon Schama schrijft erover in zijn behandeling van de Nederlandse cultuur in de Gouden Eeuw; een tijd van kennelijke overvloed, waarin ‘de transformatie van moeras en slijk in parels en goud’ zich voltrekt, waar welgestelde patriciërs wedijveren in de uitstalling van hun verworven pracht en praal. Maar ook, waar het calvinistisch gemoed als spelbreker garant staat voor een onderhuids onbehagen dat van geen wijken wil weten. Nu zullen U en ik het niet meer zo snel benauwd krijgen van dat calvinistisch geweten, maar toch spelen ook ons kwesties parten, kwesties die het huidige onbehagen opwekken. In de moderne bureaucratische en technocratische samenlevingen zijn bijvoorbeeld anomie en vervreemding de sociologische graadmeters die ons informeren over maatschappelijke normvervaging en ontworteling als onbedoelde bijwerkingen van een goedbedoeld Vooruitgangsconcept…

Kennelijk bestaat er een kritische grens voor individu en samenleving waarop het overvloedig onbehagen van het menselijk tekort zo maar kan omslaan in de onbehagelijke overvloed van een teveel. Dames en heren, het heeft er alles van weg dat wij, én als individu, én als samenleving, sinds enige tijd die kritische grens zijn gepasseerd. Dat beseffende, lijkt het mij niet alleen interessant, maar zelfs noodzakelijk die grensoverschrijding inzichtelijk te maken. Ik wil u daarom voorgaan in een verdere verkenning van het fenomeen Overvloed & Onbehagen waarin het complex van economisch-politieke, sociaal-maatschappelijke en levensbeschouwelijke aspecten de aard van die transgressie kan verhelderen. Ons vertrekpunt is de periode vlak na de Tweede Wereldoorlog.

WELVAART VERSUS WELZIJN
De naoorlogse situatie in Europa was er een van wederopbouw van de steden, fabrieken en een goeddeels vernielde infrastructuur. Maar ook herstel van het geloof in eigen kracht, nationaal prestige en een welvarende toekomst. Die wederopbouw kreeg in Nederland gedurende de jaren-50 gestalte middels de toepassing van een geleide loonpolitiek door de overheid ten gunste van het bedrijfsleven, waardoor het mogelijk werd tegen relatief geringe kosten investeringen te doen en zo arbeid te scheppen. De vruchten van die economische herstelpolitiek lieten zich vervolgens half de jaren-60 plukken, tegelijk met het aantreden van een nieuwe generatie – de babyboomers – die klaarstond om de arbeidsmarkt te bestormen en daar ook ruimschoots aan de bak kwam. Vanaf die tijd is er dan ook sprake van een substantiële verbetering van de materiële levensstandaard. Met de realisatie van die zogeheten ‘collectieve welvaart’ kon de economische politiek, niet alleen de Nederlandse maar die van heel West-Europa, als geslaagd worden beschouwd. Hogere lonen, meer vrije tijd, de opkomst van de televisie, het particuliere autobezit, de buitenlandse vakantie en niet te vergeten het novum van de jeugdcultuur, maakten de massa tot economische factor van belang en daarmee tot object van commercialisering.

Intussen heeft het productie- en consumptiepeil van de gemiddelde West-Europeaan, wat betreft luxe en comfort, ongekende hoogten bereikt. Maar ook de keerzijde van die verworvenheden, uitputting van de natuurlijke bronnen, milieuvervuiling en de groeiende kloof tussen arm en rijk, kwam in zicht. Sinds de rapportages van de Club van Rome, begin jaren-70, is daarom het euforisch spreken in termen van “welvaart” niet meer onverdacht. Dit eens zo gevleugelde woord is danig gedevalueerd, om vervolgens synoniem te worden voor een materialisme dat zich exponentieel lijkt te vermeerderen en daarmee de consumptiemaatschappij in een vaste greep houdt. Denk alleen maar aan de wekelijkse vracht reclamefolders waar u en ik op getrakteerd worden, en niet te vergeten de terreur van de tv-reclame. Vandaar de aandacht, de laatste decennia, voor een nieuw begrip dat als correctief op het oude kan dienen.., ‘Welzijn’.

Welzijn heeft primair te maken met de innerlijke beleving en immateriële behoeftebevrediging van de mens. Vragen en problemen die zich daar voordoen zijn meestal vragen rond zingeving en het tekort daaraan, wanneer aan die innerlijke behoeften geen recht wordt gedaan. En dan blijkt het ten diepste steeds weer te gaan om waarheid, goedheid en schoonheid, – klassiekers die eeuwig hun geldigheid bewaren omdat er in alle tijden en culturen over wordt nagedacht en gesproken. Welvaart versus welzijn… Het verschil tussen die twee is intussen aardig ingeburgerd. Hoewel.., iedere econoom zal ons voorhouden dat welzijn, in termen van persoonlijk welbevinden, ook een redelijke mate van welvaart vereist, en terecht. Maar dan hebben we het niet over mateloze welvaart. Voor het huidige besef echter heeft welvaart in z’n letterlijk doorgedraaide vorm alles te maken met een geperverteerde kijk op de materialiteit van het bestaan, aangestuurd door de wetenschap dat het niet te verantwoorden valt wanneer 20% van de wereldbevolking – wij, de rijken -, 80% van alle grondstoffen verteren, ten koste van natuur, milieu en het overige deel van de mensheid.

Zo bezien houdt welzijn een verwijzing in naar de eis van persoonlijke integriteit en maatschappelijke solidariteit, naar een houding die uitstijgt boven het directe eigenbelang. Maar zolang die aandachtspunten onvoldoende tot hun recht komen moet de ervaring ons leren dat, zeker waar het het materieel bevoorrechte deel van de wereld betreft, elke vermenigvuldiging van uiterlijke overvloed een vermeerdering van innerlijk onbehagen kan betekenen.

VRIJHEID VERSUS VERANTWOORDELIJKHEID
De democratisering van de samenleving heeft sinds de jaren-60 een vergaande individualisering van het maatschappelijk leven mogelijk gemaakt. Het huidige hyperindividualisme kan daarom begrepen worden als uiteindelijke bekroning van de autonomiegedachte – de dragende kracht van de moderne, of zo u wilt, postmoderne cultuur. Maar, met de nadruk op kan. Want, ook hier dient zich een merkwaardige ambivalentie aan. Namelijk, dat de collectief beoogde vrije ruimte enerzijds de emancipatie van het individu voorstaat, maar dat dit project anderzijds haar weerslag vindt in de steeds dwingender eisen vanuit het publieke domein. Samenvattend: vrijheid versus verantwoordelijkheid.., dat is de kwestie.

Vrijheid, historisch en ideaaltypisch verweven met de noties gelijkheid en broederschap, vindt traditioneel als ‘recht van iedereen’ haar fundering in tal van grondrechten en wetsbepalingen. Maar, het valt niet te ontkennen, het is met die veelgeroemde vrijheid niet helemaal gelopen zoals bedoeld. Te veelvuldig en te ingrijpend zijn de voorbeelden waaruit vrijheid blijkt verworden tot vrijbrief voor persoonlijke willekeur. En te dikwijls en in toenemende mate, blijken vrijheden niet alleen bevrijdend maar ook nieuwe bindingen en zelfs verslaving tot gevolg te kunnen hebben. En dat geldt niet enkel degenen die zich bij voorkeur op de grens van het toelaatbare bewegen – of net eroverheen -, maar evenzeer de individuele burger die zich geconfronteerd ziet met de onwenselijke gevolgen van te breed uitgemeten vrijheden, hetzij van hemzelf of die van anderen.

Neem de eenzijdige nadruk op ‘de vrijheid van meningsuiting’, een groot persoonlijk goed waar we zuinig op moeten zijn. Maar is het niet de actualiteit zelf, die ons nu min of meer dwingt ook eens andersom te leren denken, in termen van ‘verantwoordelijkheid van meningsuiting’? Het is even wennen, maar er lijkt geen ontkomen aan: de situatie is twijfelachtig. En daarmee is vrijheid een zwevende grootheid geworden. We zijn niet meer zeker van haar fundering binnen een maatschappelijke context die uit naam van bovenpersoonlijke belangen iedere individuele vrijheidsexpressie de rekening presenteert, en dat niet zelden met terugwerkende kracht.

Het postmoderne hyperindividu schrompelt ineen bij de gedachte dat het die inperking van verworven vrijheden moet accepteren om redenen die het niet wil accepteren, en stelt zich de vraag: Waar zijn ze mee bezig? Waar gaat het hier in Nederland eigenlijk naar toe? Eigentijdse vragen, met een existentiële lading waar een duidelijk onbehagen uit spreekt. Vragen ook, waarvan het antwoord wel eens zou kunnen verwijzen naar de achterkant, de keerzijde van de vrijheid, de andere kant van ons doorgeschoten individualisme. Daar waar de verantwoordelijkheid zichtbaar wordt als enige te rechtvaardigen peiler waarop individuele vrijheid rust. Maar niet enkel individueel. Verantwoordelijkheid gaat verder dan de minimalistische legitimatie van een egogedefinieerde levensstrategie.

Verantwoordelijkheid is de dragende kracht van de cultuur in haar geheel, elke cultuur. Het is de basis voor het samen-leven, voor het gezamenlijk mens-zijn… Juister gesteld luidt daarom de vraag: Waar ben ik mee bezig? Als er daarom iets opmerkelijks opgemerkt kan worden met betrekking tot het fenomeen van het postmoderne hyperindividu, of gewoon, de ogenschijnlijk brave-, maar vooral calculerende burger, zoals u en ik die allemaal een beetje geworden zijn, dan is het wel dat de prijs van te overvloedig geconsumeerde vrijheden ons vandaag heel persoonlijk gepresenteerd wordt in de vraag naar onze verantwoordelijkheden. En overal waar dat zicht op die verhouding tussen verantwoordelijkheid en vrijheid ontbreekt, waar men die vraag ontwijkt door zich als eenling te verschuilen achter het collectief, krijgt niet het individu, maar het onbehagen de vrije ruimte.

INDIVIDUALITEIT VERSUS SOCIALITEIT
Wie nog weet heeft van de verzuiling in Nederland, weet wat sociale controle inhoudt. Die kent het gevoel deel uit te maken van een maatschappelijk geheel dat de vanzelfsprekendheid van collectief aangehangen waarden als hoogste wijsheid proclameert, en daarin ook de legitimatie ziet van de normen die gezamenlijk onderhouden dienen te worden. En op dat laatste werd toegezien. Daarmee had iedere levensbeschouwelijke zuil ook iets van een warme deken. Je werd er in toegedekt en beschermd voor de dreiging van buiten, de grote onbegrijpelijke wereld van de koude oorlog, de spoetnik en de atoombom. En knellende kwesties die de gemoederen zouden kunnen beroeren, werden ’s zondagsmiddags afdoende van radiocommentaar voorzien door, jawel, u raad het al: G.B.J. Hiltermann, met: “De toestand in de wereld”. Mijn vader was er aan verslaafd.., mijn moeder niet.

Toen kwam de verandering. Het moest allemaal anders. En begrijpelijk… De nieuwe generatie wilde afrekenen met de benauwende zuilengalerij van een traditioneel gestructureerde samenleving, en de hoogconjunctuur van de jaren-60 en 70 bood haar daar, door ruime studie- en arbeidsmogelijkheden, ook alle maatschappelijke en materiële middelen toe. Democratisering, individualisering en secularisering werden de nieuwe richtlijnen van een cultureel-maatschappelijk vrijheidsethos dat niet te stuiten viel. De mondige burger diende zich aan, en de gedoogcultuur van een terugtredende overheid sanctioneerde dit geheel met een verzakelijking van haar aanpak door een no-nonsense politiek, die de sociaal-economische paragraaf in dienst van de maakbare samenleving strak ter hand nam. Zo werd tegelijkertijd het zelfbeschikkingsrecht van de individuele burger bevorderd.

Het resultaat: een ongekende verruiming van keuzemogelijkheden binnen de persoonlijke sfeer op gebied van consumptie, vrijetijdsbesteding en levensbeschouwing. En, met het doorbreken van vele taboes, de groeiende acceptatie van alternatieve vormen van levensinrichting met betrekking tot partnerschap, ouderschap, single zijn, of welke vorm dan ook van anders-zijn. In ’t algemeen, zo is duidelijk, heeft die verruiming van mogelijkheden en middelen positief bijgedragen aan de vergroting van de maatschappelijke kansen voor iedereen, en daarmee ook aan de mogelijkheden tot eigen levensinrichting. Ze kwam tegemoet aan de drang tot zelfverwerkelijking van het individu in het creëren van een eigen levensontwerp. Maar in het spoor van deze vermenigvuldiging van keur en willekeur ontwikkelde zich ook een zekere diffusie, een normvervaging, die de ontwaarding van de gemeenschappelijkheid in de hand werkte.

De huidige samenleving kent als resultaat van die sociaal-economische inzet een hoog voorzieningenniveau. Dankzij dit, de individuele vrijheid, én de exploitatie van dat alles door de commercie, is de cultivering van het ego al een geslaagd project te noemen. Het individu hoeft zich daartoe niet meer te beroepen op gemeenschappelijke waarden. Eerder nog zal het zijn autonomie willen articuleren door het creëren van strikt persoonlijke waarden, om zich daarmee te kunnen onttrekken aan gemeenschappelijke normen. Het sluitstuk van die strikt persoonlijke stellingname luidt dan ook: “Omdat ik het waard ben”. De humanisering van de westerse samenleving is zo goed verlopen, dat haar verworvenheden vanzelfsprekend zijn geworden, tè vanzelfsprekend. En het is die vanzelfsprekendheid, die het zicht wegneemt op het fundamentele karakter van de onderliggende randvoorwaarden, waardoor collectief niet meer de noodzaak wordt ervaren de normen te hanteren die deze waarden onderhouden.

Vandaar het onbehagen te midden van een overvloed aan middelen en mogelijkheden en een tekort aan socialiteit. Het is dan ook niet verwonderlijk, dat een overheid die het algemeen belang dient het thema ‘normen en waarden’ wel tot beleidspunt moest verheffen, en zich alle moeite getroost het weerbarstig postmoderne hyperindividu los te weken uit zijn zelfgecreëerde cocon, om het te verleiden tot nieuwe vormen van maatschappelijkheid.

CULTUUR IN CRISIS
Wie weet heeft van cultuurkritiek, weet dat ‘crisisdenken’ van alle tijden is. In de Oudheid beklaagde men zich al over het verval der zeden, allerlei rampspoed en de hardheid van het bestaan. Daarbij overheerste wel de berusting, vanuit de gedachte dat evenals de natuur ook de eigen beschaving deel heeft aan de cyclus van opkomst, bloei en verval. Iedere tijd en iedere plaats heeft zo haar moment van afrekening waarin langzaam maar zeker tot iedereen doordringt dat het tij kerende is. En iedere generatie wordt gewogen naar wat zij de volgende nalaat.

Overvloed & onbehagen. Onbehagen met een signaalfunctie. Therapeutisch onbehagen. Het maakt deel uit van een homeostatisch geheel dat uit is op evenwicht en harmonie. Zo bezien zou je de homeostase een zelfregulerend systeem kunnen noemen, zoals de warmtehuishouding van ons lichaam, en de zintuigen, die de overprikkeling compenseren met een tegensignaal: rood wordt groen, en donker wordt licht, maar dan wel met je ogen dicht. Onbehagen alarmeert, en schept daarmee de eerste voorwaarde tot herstel.

Veel van de auteurs die zich deze maand uitspreken over dat breed gevoelde onbehagen, betogen dat we de overgang naar een nieuwe tijdgeest, een nieuw tijdperk met nieuwe imperatieven meemaken. En daar zijn heel wat argumenten voor te bedenken. Daarom geef ik u, ter afronding van dit exposé een aantal waarden in overweging, waaraan met het oog op die verandering, zowel individueel als collectief, een nieuwe normativiteit ontleent kan worden.

Allereerst, politiek-economisch. De huidige neoliberale marktideologie, mondiaal gepropageerd door westerse marktleiders en hun regeringen, betekent nog steeds de voortzetting van, wat Jean-François Lyotard noemde, het moderne complex van wetenschap, techniek en kapitaal, dat opereert vanuit het motief: alles te willen weten, alles te willen kunnen en alles te willen bezitten. Het is de motor van een imperialistische politiek en expansionistische economie, die met hun verspilling en vervuiling, zo wordt steeds duidelijker, voor groeiende humanitaire en ecologische problemen zorgen. Daarom is het voorstelbaar, dat de nieuwe imperatieven voor onze westerse wijze van productie en consumptie, niet langer moeten luiden méér en gróter, maar duurzaam en terughoudend.

Vervolgens, politiek-sociaal. De huidige prestatiemaatschappij schroeft de eisen met betrekking tot onderwijs en arbeid steeds hoger op. Het eind is daarvan nog niet in zicht, getuige het groeiend aantal gestresten. Aangestuurd door de dynamiek van een moordende concurrentie en het daaruit voortvloeiend dictaat van de efficiëntie, wordt alle kwalitatief menselijk arbeidspotentieel in termen van kosten en baten gereduceerd tot een kwantitatieve rendementsfactor. Dat is allemaal profijtelijk voor wie de vruchten daarvan kan plukken, maar niet voor al die anderen. Zij moeten boeten voor hun ‘onvermogen’ die race nog langer te kunnen of willen volhouden. En zo ontstaat er een samenleving waarin steeds duidelijker het recht van de sterkste en brutaalste de boventoon voert, ten koste van het recht van de zwakste. Daarom is het voorstelbaar, dat de nieuwe imperatieven voor een nieuw en verantwoord concept van efficiëntie, niet langer moeten luiden sneller en goedkoper, maar persoonlijk en sociaal.

En tot slot, psycho-sociaal. De individuele burger is blootgesteld aan de kunstmatige opwekking van behoeften die effectief worden gemanipuleerd door de commerciële beeldvorming van een ‘succesvol leven’, dat in het aanbod van talloze opties maakbaar lijkt. Daarmee wordt het ontvankelijk subject aangezet tot ambities, pretenties en verwachtingen die ondanks alle nadrukkelijkheid niet het gewenste effect lijken te sorteren omdat ze in hun trendgevoeligheid voorbijgaan aan wat er werkelijk toe doet in het leven. We kunnen daarom niet verwachten dat een verdere vermeerdering van consumptiegoederen recht zal doen aan de diepere zinbehoefte van de mens, maar eerder het tegenovergestelde bewerkt door het afgunstig uitspelen van individu tegen individu. Daarom is het voorstelbaar dat niet nóg meer geld en goederen, maar waarheid en goedheid de nieuwe imperatieven worden van een zinperspectief dat de integriteit en socialiteit van individu en samenleving ten goede komt.

Ziehier enkele gedachten met betrekking tot een thema dat ons nog wel even zal bezig houden: Overvloed & onbehagen. Met genoemde alternatieven heb ik een handvat willen bieden voor persoonlijke reflectie daarop. Maar de waarden duurzaamheid, terughoudendheid, socialiteit en persoonlijke integriteit kunnen natuurlijk makkelijk afgedaan worden als abstracte begrippen die geen steek houden. Het is dan ook alleen binnen een persoonlijk handelingsperspectief en een engagement dat in de gegeven omstandigheden voldoende aanleiding ziet die begrippen serieus te nemen, dat de concrete waarde ervan duidelijk wordt. En ook dat vergt, maar dan anders, een hyperindividuele inzet.

Rest mij, aan het eind van dit betoog, u te bedanken voor uw tijd en welwillende aandacht, in de hoop dat deze ietwat geladen en overvloedige woordenstroom u niettemin heeft kunnen behagen.