Onderzoek

WETENSCHAPPELIJK INZICHT is, naast ervaringskennis, getuigenis, intuïtie en openbaring, een manier van kennisverwerving.

Genoemde wijzen van 'weten' hebben ieder hun bereik en beperking, maar delen eenzelfde grondmotief: waarheidsvinding. Wetenschap kiest daartoe expliciet voor controleerbaar methodisch onderzoek.

Onderzoek Dick van Biemen

Cultuurwetenschappelijk onderzoek

Als onderzoeker richt ik mij op de relatie tussen spiritualiteit en samenleving. Meer bijzonder, onder de noemer Transcendentie & Maatschappelijkheid, gaat het daarin om ‘een spiritueel verstaan van het intermenselijke’. Want spiritualiteit als sleutelbegrip brengt het begrijpen van menselijk denken en doen tot ontsluiting – zo luidt mijn vooronderstelling. De mens is immers bovenal een spiritueel wezen. En cultuur in brede zin vormt daarbij het decorum – het diepere betekenisveld – waarbinnen de spirituele configuratie van menselijke idealiteit en realiteit én historisch én sociaalmaatschappelijk, alsook wijsgerig onderzocht kan worden. Vandaar: cultuurwetenschappelijk onderzoek.

Thematisch centreert het onderzoek zich rond zingeving in de ruimste betekenis van het woord. Vanuit die invalshoek vormt de Westerse cultuur het onderwerp, en dan in bijzonder de kritieke fase – materieel, ideëel en moreel – waarin deze zich bevindt. Het betreft een crisis die door een groot aantal auteurs in politieke, economische, sociale, en meer recentelijk in humanitaire, monetaire en ecologische termen onderschreven wordt, maar die zich in essentie laat typeren als een "crisis van de zin" (Levinas). Deze crisis, waarvan de laat achttiende-eeuwse romantische revolte tegen de Verlichting al de aanzet vormde, werd tijdens het Interbellum en het existentialistisch klimaat van na de Tweede Wereldoorlog tot literair-wijsgerig thema verheven. Velen vermoedden toen al dat de ontwikkeling van het modern vooruitgangsideaal en de technologisch-industriële invulling daarvan naast welvaart voor iedereen niet zonder gevolgen zou zijn voor meer fundamentele kwesties aangaande mens en wereld. Vervolgens hebben de afgelopen decennia een aantal postmoderne denkers vanuit een breder kader het echec van het westers vooruitgangsconcept langs diverse lijnen geanalyseerd en gekritiseerd. Naast dat de crisis intussen bepalend is geworden voor het algemeen levensgevoel, heeft deze daarmee ook een objectieve status verkregen: de crisis – in meervoud – is er, en treft in haar mondiale proporties zowel het private als het publieke domein.

Het totale onderzoeksproject impliceert een waardebetrokkenheid die zeker op cultuurfilosofisch niveau verantwoording eist, maar die al evident is in de voorwetenschappelijke positionering van de onderzoeker. De wetenschappelijke vraagstelling ontstaat immers nooit in een existentieel vacuüm. Ze neemt altijd, en noodzakelijk, haar vertrekpunt in een voorgaande zinconceptie, om vervolgens vanuit de factische werkelijkheidsbeleving te abstraheren naar de diepere gronden van het oorzakelijke, het wenselijke en mogelijke – in dit onderzoek: het spirituele. Het gaat in de menselijke praxis, waarvan wetenschap bedrijven er één is, immers niet om een neutraal existeren maar om het engagement van een betekenisvol bestaan in oriëntatie op het Ware, Goede en Schone als die noodzakelijke ijkpunten waaraan alle intentionaliteit, functionaliteit en finaliteit worden afgemeten. Bij nader inzien echter blijkt het absolute zwaartepunt van deze triade het kennend bewustzijn te transcenderen, waarmee we in eerste instantie aangewezen zijn op onze centrale intuïties die in hun voorlopigheid niet veel verder komen dan de hechting aan cultuurbepaalde vormen, ideeën en instituties. En juist die tijdruimtelijke cultuurgestalten modelleren en normeren ons denken en doen, als waarden waarin meerdere vooronderstellingen besloten liggen die in belangrijke mate de verwerking van een gegeven probleemstelling en oplossingsgerichtheid sturen. Vandaar de vereiste, die aan het onderzoek ten grondslag liggende waarden en vooronderstellingen expliciet te maken. Alleen zo worden deze toegankelijk voor kritiek, en wordt de achtergrond inzichtelijk waartegen de dynamiek van gegevensverwerking en argumentatie zich ontvouwt. Waardebetrokkenheid betreft dus de betrokkenheid op vooronderstelde waarden die in belangrijke mate de syntactische structuur van het onderzoek medebepalen, zonder zelf in directe zin object van onderzoek te zijn.

Zo neem ik als belangrijk uitgangspunt de gelaagd heteronome en transcendente bepaaldheid van de werkelijkheid, opgevat als dé fundamenteel hiërarchische samenhang van alles met alles. Een optiek die in het huidig denkklimaat vanuit allerlei empirische oorzaken sterk aan evidentie wint: de idee van 'de autonome mens' comme maître et posseseur de la nature (Descartes) blijkt immers een uiterst riskante fictie. In levensbeschouwelijke zin ligt deze optiek al besloten in de Klassieken alsook joods-christelijke Schriften, waar zich de contouren aftekenen van de relationele samenhang tussen God, mens en wereld; ofwel, die van het materiële, psychische en spirituele. Voor een diepgaande bezinning op mens en samenleving liggen hier belangrijke oriëntatiepunten waar in de voorlopigheid van het onderzoek meerdere heuristieken aan ontleent kunnen worden. Tegelijkertijd onderschrijft een niet gering aantal denkers, waaronder René Girard en Emmanuel Levinas, die paradigmatische adequatie en verdisconteert daarmee de idee van een 'pre-conditie' als kritische reflectie op het problematisch westers humanisme in zijn specifiek politiek-economische en rationeel-technocratische configuratie. Op weer heel andere wijze is het Martin Heidegger, die na zijn tragisch-heroïsche worsteling met de Zijnsvraag en late reflectie op de moderniteit van het Westen verwijst naar het transcendente als noodzakelijke vooronderstelling tot alle menselijk weten en handelen. Hij doet dit in een postuum gepubliceerd interview in Der Spiegel (31 mei 1976) met de woorden: "Nur ein Gott kann uns noch retten..." Waarmee hij niets minder dan de immanente beperktheid van het kennend en kunnend subject stipuleert. Ofwel: het menselijk onvermogen tot nu toe, de existentiële gespletenheid van werkelijkheid en wenselijkheid, realiteit en idealiteit, in denken en doen te kunnen overbruggen. Het zijn daarom de a-priorische noties heteronomie en transcendentie die ik als waarden op mijn onderzoek betrek en nader expliciteer als “metafysica van de cultuur”.